Нидерландский: глаголы/werkwoord: presens/dutch verbs: present tense

Ik Я I Jij (je) Ты You u Вы (вежливое) You (polite) Hij/zij/het Он/она/оно He/she/it Wij (we) Мы We Jullie Вы (мн.число) You (plural) Zij (ze) Они They werken to work работать studeren to study учиться maken to make делать, создавать leven to live жить lezen to read читать The present tense of the regular verbs ’werken, studeren, maken, leven, lezen’ (how they are formed). Настоящее время правильных глаголов (образование). De tegenwoordige tijd van de regelmatige werkwoorden (vorming).
Back to Top